Nieuwsgierig naar de lokale jongeren worden we ´s avonds meegesleept door onze Tsjechische tolken. Terwijl we lopen zie ik in mijn gedachten al een hippe tent met felle verlichting voor me. Verbaasd kijken we elkaar dan ook aan als de tolken aanbellen bij een verstopte kelder.

Eenmaal binnen zitten we aan onze gereserveerde tafel, links en rechts een handjevol jongeren gehuld in een overduidelijke wietgeur. De specialiteit van het huis, een glas van een absint-fonteintje, is al snel op. Medestudent Anne vindt het hoog tijd om wat frisse lucht op te zoeken en ik volg hem.

Wegrennend voor de regen schuilen we onder een afdakje in een portiek. In het donker van de nacht zitten we rustig te praten, tot een wat oudere vrouw bij ons stopt. Een knikje en een vriendelijke lach. “Ik heb nog wel wat kranten”, zegt ze in keurig Engels, terwijl ze de voordeur opent en haar huis binnengaat. Ik heb waarschijnlijk te diep in het Absintglaasje gekeken, want ik snap er niks van. Nog voor ik kan reageren reikt ze een stapeltje papier door de spijlen van de deur. “Om op te zitten”, zegt ze, terwijl ze ons de kranten geeft. Nu pas heb ik het door. De vrouw gaat ervan uit dat we zwervers zijn en in haar portiek een droog plekje voor de nacht gevonden zouden hebben. En in plaats van ons ‘zwervers’ weg te sturen of ons minachtend aan te kijken, lijkt het wel alsof ze zich vereerd voelt. Verbijsterd zijn we door deze Tsjechische gastvrijheid. Als het iets harder had geregend zou ze ons vast haar logeerkamer aangeboden hebben.

Vijf minuten later horen we door ons gelach heen de vriendelijke stem nog eens terug. Ze was boven even wat plastic zakken gaan halen, daar hadden haar eregasten misschien ook nog wel wat aan. Ze komt nog net niet met een drankje aanzetten. Lachend pakken we de plastic zakken aan en gaan er uit beleefdheid maar op zitten.

Als de vrouw eenmaal echt weg is, vragen we ons hardop af waarom ze nou toch denkt dat wij zwervers zijn. “Dat kán toch niet?” roept Anne verbaasd. Ik kijk naar mijn kleding. In mijn doorweekte knaloranje vest en mijn afgetrapte goedkope Primark-schoenen lijkt het me nog niet eens zo’n gekke gedachte. Over een ding zijn we het wel eens: wat zal ze teleurgesteld zijn geweest toen ze ’s ochtends slechts een verlaten portiek en wat oude gescheurde krantenpagina’s aantrof.